Allemaal gestoord

“ Ik ben blij dat mijn zoon niet bij die adhd-er in de klas komt” hoorde ik iemand zeggen toen de groepen van volgend schooljaar bekend waren gemaakt. En ’s avonds op een verjaardag, in een gesprek over het onderwijs, zei een vriend: “ Tja, je wil als docent toch geen stoornissen in de klas”. Van verbazing en lichte verontrusting kwam ik die nacht moeilijk in slaap.

Zijn wij dan zo ‘ongestoord’, vraag ik me af. Waarom plaatsen we iemand met een gedragsdiagnose buiten de ‘normale’ groep? We zijn tegen het hokjesdenken maar toch zetten we personen weg wanneer het om ons eigen hachie gaat. Heeft niet iedereen een eigenschap, dat eventueel uitvergroot, een stoornis zou kunnen zijn? En in hoeverre is dit ‘storend’ voor anderen?

Als ik kritisch naar mijzelf en de mensen in mijn omgeving kijk komt de hele DSM V wel langs gehuppeld. De meeste hebben dat niet eens door of hebben er geen last van. En, misschien wel belangrijker, ánderen hebben er geen erg in of ondervinden geen ongemak van hun ‘rariteiten’. We accepteren dit want ‘zo is diegene nou eenmaal’. We grinniken wanneer Sjaak op de millimeter nauwkeurig zijn telefoon parallel legt aan het streepje van het tafelkleed en in een hoek van 90 graden zijn zonnebril plaatst. Hij weet ook altijd hoe laat de trein gaat. Zo’n vriend wil je erbij hebben. Heel handig.
En we zien vol bewondering hoe Sarah duizend dingen tegelijk doet. We schuiven niet stiekem wat Ritalin in haar gin-tonic, nee, we roemen haar om haar niet te stuiten energie en haar eigenzinnig eclectisch bestaan. Dat ze af en toe de planning van een zorgvuldig georganiseerd uitje saboteert, vergeven we haar.

15200886-gedachten-en-opties--vector-illustratie-van-het-hoofd-met-pijlen

Zo heb ik ook een collega die moord en brand schreeuwt wanneer de nietmachine niet op z’n plek staat. Niet alleen spreekt hij alle afdelingen aan op dit ‘delict’, maar vermeldt ook in de nieuwsbrief dat hij ‘het nu echt in de gaten gaat houden’ en plakt vervolgens aan alle kanten van het apparaat fluorescerende stickers met ‘NIET MEENEMEN’. Je hoeft geen psychologie gestudeerd te hebben om dit gedrag te diagnosticeren. Maar niemand doet dat, want iedereen kent Bert. ‘Zo is hij’. Hij is ook degene die je als eerste feliciteert op je verjaardag.
Ook mijn teamleider die zijn mail steevast afsluit met ‘met vreindelijke grot’ wordt niet met de nek aangekeken. Hij is een lichtend voorbeeld voor velen als het gaat om leiding geven. We glimlachen en zelfs de purist knijpt een oogje dicht.

Nu wil ik niet verkondigen dat diagnoses stigmatiseren en niet nodig zijn. Vaak is een vaststelling het begin van een nieuw pad dat bewandeld kan worden. Door de kennis van de kenmerken kan veel onbegrip worden weggenomen. Maar de wetenschap dat er een fijne lijn is tussen mensen met en zonder label, is mijn inziens ook van belang. De behoeften van dat jongetje met adhd zijn niet desastreus anders dan dat van ieder ander kind. En dat meisje met een angststoornis onderbreekt niet vaker de les dan je giebelende buurmeisje. Dat kan volgens mij prima in één klas. Want naast dat ene zijn ze ook dat andere.

Uiteindelijk zijn we allemaal een beetje normaal en een beetje gestoord.

Gewoon een ontspannen stukkie

Omdat ik al zo lang niets meer op mijn blog geplaatst heb, wordt de drempel steeds hoger om iets er op te zetten. Of, ik moet zeggen, maak ik de drempel steeds hoger. Het stukje wat na zo’n lange tijd als eerste verschijnt moet wel ontzettend goed zijn om de leegte ervoor te doen vergeten, maakte ik mezelf wijs. Echter sloeg mijn perfectionisme, mijn drang om iets echt heel goeds te schrijven me volledig lam.

Ondertussen schreef ik wel stiekem dingen. Een column, een vervolg op Poppy en Max en wat liedjes hier en daar. Maar deze blijven steeds weer hangen op mijn bureaublad en zijn elke dag weer een confrontatie met het feit dat ik niets af schrijf. Het is niet goed genoeg.

Nu werd ik 10 minuten geleden wakker uit een soezerij. Een kort half uurtje op de bank om mijn wapperende brein wat rust te geven en de dag met een leeg, of beter gezegd, leger hoofd te starten. En ineens had ik het! Ik moest gewoon een ontspannen stukkie schrijven. Een tralala, falderie faldera stukje. Simpelweg mijn toetsen het werk laten doen en niet nadenken over wat er op het scherm te zien is. De kritische blik uitschakelen en vooral nergens inhoud aan verbinden. Mezelf het zo makkelijk mogelijk maken. Dit is immers een nieuw motto dat ik aan mijn leven heb toegevoegd. En dan bedoel ik niet in totale veiligheid verkeren, maar keuzes maken waarbij ik mezelf niet dwing tot het uiterste te gaan. Het populaire ‘gewoon te zijn’, zonder eisen en oordelen. Wat maakt het immers uit als ik een keer gewoon maar wat schrijf, lekker los wat brabbel?

Sowieso is het eindresultaat nooit een doel voor mij op zichzelf geweest. Het was puur een uitlaatklep. Het uitlaten van mijn gedachten en de spinsels in mijn hoofd.

Ik noemde het ooit ‘gedachten-incontinentie’, maar daar ben ik vrij snel van afgestapt omdat mensen dit een tikkeltje vies vonden. Maar het lekte wel toen. Het lekte elke dag en het voelde goed. Om een of andere reden ben ik het gaan stelpen. Ben ik er doekjes om gaan winden?! Hè, getver, nu ik het voor me zie, snap ik plots helemaal wat voor een troep dat geeft. Eureka! Dat was dus waar ik me in bevond. Een gigantische troep, en puinzooi van woorden, zinnen en ongeuite gedachten. Geen wonder dat ik me af en toe zo bevuild voelde.

Tijd om die klep weer open te gooien en niet te kijken naar wat eruit stroomt. Nu zou ik een bruggetje kunnen slaan naar mijn blog als riool, maar dan ga ik weer die ‘smerige’ kant op. Laat ik het fris en guitig houden. Want dat is wat ik voel na zo’n stroom van woorden die mijn ‘pen’ verlaten. Weer lekker schoon, opgeruimd en ontspannen. Pfiew!

Open

“ Ik ben er nog niet klaar voor, zit nog te veel op slot” fluistert ze terwijl ze haar arm om zijn grote, klamme lijf slaat. Even daarvoor had hij haar tot een zeldzaam hoogtepunt gebracht. Ze was verbaasd dat ze dit had toegelaten. Dat ze hem maar ook zichzelf deze intimiteit had gegund.
Ergens in het gesprek dat ze hadden moet er een schuifje open zijn gegaan. Van haar vele schuifjes zat deze al een tijd vastgeroest. Er moest een woord zijn geweest, een blik of een aanraking dat als cola de aangetaste laag had doen oplossen. Plotseling was ze razend benieuwd geweest naar zijn lichaam en naar hoe het zou voelen om aangeraakt te worden door hem.

Zijn gereserveerde bewegingen en de vele malen dat hij ‘sorry’ zei gaf hem een aarzelend voorkomen. Het leek alsof hij zich geen fouten kon permitteren. Alsof hij bang was dat bij één misstap het boek uit zijn handen gerukt zou worden en hij het einde nooit zou weten. Zij noemde hem spastisch. Ze vertelde hem dat juist zijn verontschuldigen hem van de ontknoping afhielden. Dat alleen bij de waarheid echt contact ontstaat. Hij werd daar wat ongemakkelijk van maar beloofde plechtig geen sorry meer te zeggen.

“ Maar Poppy, als ik je nou onbedoeld pijn doe? Per ongeluk mijn elleboog in je maag stoot als we in een rij staan bij de supermarkt”. Het idee dat ze hem geen man van zijn woord zou vinden bezorgde hem meer vrees dan overbodig excuses te maken.
“ Dan zeg ik ‘auw’ en aai jij over mijn buik” grinnikte ze. “ Geen sorry meer vanaf nu, ik wil het niet meer horen”.

Hij trekt haar arm dichter tegen zich aan en hijst het dekbed op tot aan zijn oksel. Ineens beseft hij dat het die arm was waar hij naar had verlangd. Niet naar het kneden van haar borsten, het zien van haar geschoren venusheuvel of het intense gevoel van het orgasme. De omhelzing geeft hem meer voldoening en de warmte die haar lichaam tegen zijn rug uitstraalt maakt hem rustig. Hij voelt zijn spieren ontspannen en zijn hoofd langzaam leeg lopen.

“ Hoor je wat ik zeg, Max?”.
Zachtjes aait ze over zijn borsthaar.
“ Max?”
Even kijkt ze voorzichtig over zijn schouder. Dan trekt ze bruut haar arm terug en slaat op zijn schouder.
“ Max!”
“ Slaap je nou, Max? Ik ben tegen je aan het praten.” Geërgerd trapt ze de dekens van zich af.
“ Trouwens, jij vroeg iets. Daar gaf ik antwoord op. En dan val je gewoon in slaap? Sjongehee.”

Ze gaat overeind zitten, slaat haar armen om haar knieën en kijkt verbolgen om zich heen. Ze ziet de twee kleine glaasjes op het nachtkastje staan. De één leeg, de ander nog vol. Zij had als eerste een slok genomen en hem laten drinken uit haar mond. De wodka had op hun tongen gebrand en de hartstocht aangewakkerd. In woeste golven van gulzigheid hadden ze zich met de stroom laten meevoeren. Aan het tweede glaasje waren ze niet toegekomen.

Egon Schiele- Zittende vrouw met opgetrokken knie (1917)

Egon Schiele- Zittende vrouw met opgetrokken knie (1917)

“ Oh, so… nee, nee, geen sorry..eh “ stamelt hij en probeert zijn lome lijf om te draaien. Extra langzaam, zodat hij zichzelf tijd geeft om het geheugen af te gaan. Hij zoekt naar haar precieze woorden maar de herinnering aan haar arm neemt meer ruimte in.

“ Je hebt me niet gehoord, hè?” zegt ze beschuldigend “ Of wel?”. Even hoopt ze dat hij het echt niet gehoord heeft. Ze heeft spijt van wat ze gezegd heeft. Vooral spijt omdat ze hem er nu wakker voor maakt. Nu wordt het een ding. Een issue. Alsof het de alleszeggende clou was van een misdaadroman.
Eigenlijk waren het gesluierde woorden. Tekst waarmee ze zichzelf in een mist kon verbergen. Uitstel kon krijgen van datgene waar ze het meest bang voor is.

“ Jawel, jawel, ik weet het nog. Ik hoorde je wel. Maar verliest niet iedereen weleens een sleutel?” Hij kijkt haar plagerig aan en legt zijn hand tussen haar benen. Haar zachte huid doet hem weer verlangen.

Haar armen glijden van haar knieën en ze laat zich onderuit glijden om hem te ontvangen. Ze voelt hoe de lust haar wazige gedachten verjaagt en de knip weer verschuift. Ze streelt zijn rug en kijkt hem vertederd aan.

“ Je hebt gelijk” zegt ze zacht met een bijna onverstaanbaar ‘sorry’ erachteraan. Hij glimlacht, kust haar en voelt hoe open ze is. Open voor hem.

De vrouw, de man en de hond

Afgelopen vrijdagavond was ik op een verjaardag van een ex-collega. Er was veel familie. En een hond. Maar dat mocht de pret niet drukken, dacht ik. 

Zoals van je verwacht wordt op een verjaardag waar je, afgezien van de jarige, niemand kent, stelde ik me aan iedereen netjes voor. Bij de eerste hand weet je dat eigenlijk iedereen al je naam gehoord heeft, maar vervolgens zeg je het stoïcijns nog tien keer. 

Om bij te komen van dit feestelijke rondje zocht ik de meest comfortabele plek dichtbij het geïmproviseerde barretje. Want daar ga je zitten als je niemand hebt die een biertje voor je gaat halen. Ik had het flesje nog niet aan mijn mond gezet of er kwam een vriendelijk ogende jongen naast me zitten. Na de ‘waar ken jij de jarige van..’-uitwisseling belandde ik direct in een geanimeerd gesprek. De jongen was aan het overwegen om uit Amsterdam te vertrekken omdat er hier zo weinig kopjes koffie worden gedronken. Dat miste hij, het bij elkaar aanwaaien voor een ‘bakkie’. In een dorp gebeurt dat veel meer was zijn stelling.

Ik wilde net hartstochtelijk zijn hypothese aanvechten toen ik een klamme harige bol op mijn knie voelde. Straal vergeten, natuurlijk, die hond. Het keek me met begerige ogen aan en ik wist dat ik nu geacht was het dier te aaien. Even lekker zo over z’n koppie te kroelen. Maar zijn verlangen ten spijt vond ik mijn gesprek net iets interessanter dan de ervaring mijn hand te steken in deze pluizenbol. Ik besloot het te negeren.

Maar na zo’n drie kwartier (gevoelstijd) bekroop me toch enigszins een oncomfortabel gevoel. Alsof je bij de kapper stijf stil moet zitten terwijl je kriebel aan je neus hebt. Daarnaast begon ik me af te vragen of hondenkwijl vlekken maakt. Na de verjaardag moest ik nog naar een feestje en zag mezelf ineens met dubieuze sporen op mijn nieuwe zebraprint broek. Even vroeg ik me af of mijn broek de reden was dat het mij had uitverkoren die avond. Dat er een causaal verband was tussen de zebraprint en de genegenheid van de hond. Je ziet immers verbazingwekkende vriendschappen voorbij komen in het dierenrijk. Een konijn wiebelend op de rug van een koe bijvoorbeeld, of een eend broederlijk met een varken in een modderpoel. Maar een hond met zijn hoofd op een zebra heb ik nog nooit gezien. e343390f1836a60e9246d8b13ecb50d9

Beide gedachten deden me besluiten heel voorzichtig mijn benen zo te manoeuvreren dat het dier een andere ‘new best friend’ zou opzoeken.

Omdat ik daar zo uiterst geconcentreerd mee bezig was schrok ik me te pletter van een snerpende stem “ Hou jij niet van honden?”.

“ Eh, nou, ja, nee, maar ik was even in gesprek. En het werd een beetje warm” stamelde ik. En om mijn zinnen een positieve wending te geven voegde ik eraan toe “Leuke hond, u bent vast dol op hem’.
“ Op HAAR, ja, ‘I loooove her’. Ik ga nergens naartoe zonder mijn meissie”. Vervolgens wist ze me volledig te overtuigen van haar liefde voor het dier door haar meissie met een overdaad aan speeksel in het gezicht te laten likken.

Om mijn afgrijzen te verbergen nam ik te gulzig een slok van mijn biertje, verslikte me en trok hierdoor prompt de aandacht weer naar me toe. “ Is ze niet allerschattigst?”. 

“ Ja, zeker” antwoordde ik op deze retorische vraag en knikte er zo hard bij dat ik bijna van het bankje gleed. Op dat moment kwam ook haar man er bij staan en ineens voelde ik me een Cruela de Vil die ontkent zwart-witte bontjassen te dragen.

Ik probeerde uit alle macht iets hondvriendelijks te bedenken zodat ik aan dit tribunaal zou kunnen ontsnappen. Maar veel verder dan een suf ‘Wat leuk’ kwam ik niet. De vrouw keek me venijnig aan, draaide haar hoofd om en heeft de rest van de avond me niet meer aangekeken.

Haar man, echter, legde een uur later (daadwerkelijke tijd) ook allerschattigst zijn hand op mijn knie. Gelukkig voor de vrouw, was ik even in gesprek.

Op zoek

Ik ga op zoek naar het Misschien
niet het mits
tenzij
of bovendien

En als ik echt goed zoek
ga je zien
vind ik het
Misschien